Maatregelen als een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van kinderen zijn buitengewoon ingrijpende en schadelijke maatregelen. Voor zowel ouders als kinderen.
Die pas je dus ook pas toe als het echt noodzakelijk is en er geen alternatief meer is.
Gezagsbeëindiging is zo mogelijk nog een graadje erger. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (“EHRM”) vindt dan ook dat gezagsbeëindiging alleen kan worden toegepast indien sprake is van “uitzonderlijke omstandigheden” en als deze maatregel “een dwingende/doorslaggevende eis is in het belang van het kind”.
De kinderrechter beslist over het toepassen van dit soort maatregelen. De Raad voor de Kinderbescherming (“de Raad”) kan een verzoek doen aan de kinderrechter. De Raad is exclusief bevoegd om een verzoek te doen als het gaat om gezagsbeëindiging en een uithuisplaatsing zonder ondertoezichtstelling. Bij een verlenging van een machtiging uithuisplaatsing is de Raad alleen bevoegd indien de gecertificeerde instelling geen verzoek doet.
De behandeling van een dergelijk verzoek bij de kinderrechter is verder aan regels gebonden. Regels uit het Wetboek van Rechtsvordering, regels uit het Burgerlijk Wetboek, regels uit de Jeugdwet en regels uit de procesreglementen van de gerechten.
De Raad is als verzoeker voorts ‘gewoon’ procespartij. Net als de ouders. In de nationale wetgeving is er geen bijzondere bewijskracht toegekend aan het woord of de mening van de Raad als verzoekende partij. Het EHRM heeft daarbij ook geoordeeld dat de rechter niet ‘gewoonweg’ mag afgaan op hetgeen de overheid vertelt en hetgeen ouders als bewijs naar voren brengen mag negeren (EHRM 29 maart 2016, Kocherov and Sergeyena t Rusland, 16899/13, § 104). Het EHRM oordeelde eerder ook al dat het redelijk is dat ouders de Raad/gecertificeerde instelling niet zien als objectief, omdat ze ook procespartij zijn (EHRM 10 mei 2011, T.P. en K.M. vs United Kingdom, 28945/95, § 81).
Maar in Nederland lijkt het wel alsof de Raad de baas is van de kinderrechters.
Zo maar even wat feiten, algemeen en uit eigen praktijk:
- Kinderrechters honoreren volgens de evaluatie van de wet Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen in het Burgerlijk Wetboek 100% van de verzoeken tot gezagsbeëindiging.
Ik vraag mij af: hoe kan je nu uitkomen op dit percentage als er sprake moet zijn van uitzonderlijke omstandigheden en een dwingende en doorslaggevende eis in het belang van het kind? - De gecertificeerde instelling verzoekt twee keer om een verlenging machtiging uithuisplaatsing. Die verzoeken worden afgewezen door de rechtbank. De Raad doet dan het verzoek. Maar de Raad kan dat niet doen op grond van de wet en zou dus niet ontvankelijk moeten worden verklaard. Maar de kinderrechter kent het verzoek van de Raad wel toe en passeert het niet-ontvankelijkheidsverweer volledig. Hij noemt het verweer gemakshalve (?) niet eens in de beschikking.
- De Raad doet een ‘pro forma’ verzoek tot gezagsbeëindiging. Een variant die mij als gewone advocaat totaal onbekend is. De wet eist dat een verzoek “een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden van het verzoek en de gronden waarop het berust” bevat. Een ‘pro forma’ verzoek kan dus helemaal niet. Maar de kinderrechter accepteert het van de Raad wel.
- Het is klinkklare onzin dat voor een kind de echte hechting met de vader pas zou beginnen bij de leeftijd van twee/drie jaar. Maar als de Raad dit naar voren brengt in een procedure, mist de voorzieningenrechter mede hierdoor ‘dus’ de omstandigheden om het kindbelang te kunnen beoordelen.
- In artikel 3.3. Jeugdwet wordt de Raad wettelijk verplicht om van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Op dit artikel wordt regelmatig door advocaten en ouders een beroep gedaan. Want de rapportages zijn niet volledig en naar waarheid. Mij is geen uitspraak bekend waarin een rechter hieraan enige consequentie verbindt; het wordt standaard genegeerd en in het beste geval verworpen.
De kinderombudsman riep in 2013 de rechters al op om meer kritisch te zijn in het rapport “Is de zorg gegrond?”.
Een kansloze oproep. Want elke rechter zal zichzelf echt wel voldoende kritisch vinden. De gemiddelde rechter zal hebben gedacht dat dit over de collega’s gaat.
Er verandert dus niets. Integendeel. Het lijkt alleen maar erger te worden.
Ik vrees voor de toekomst: dat het voor een zeldzame kritische rechter in een omgeving waarin het heersend en gebruikelijk is dat het het beste of het makkelijkste is om de Raad maar zijn zin te geven nog meer onmogelijk wordt gemaakt om kritisch te zijn. En de Raad op zijn beurt zal een situatie steeds vaker en meer laagdremelig als ‘uiterst’ beoordelen. Waarin de kinderrechters weer meegaan. Met als consequentie dat er nog meer ouders en kinderen onnodig ernstig beschadigd raken.