een reactie op een interview met twee kinderrechters in het algemeen dagblad .
In het Algemeen Dagblad van 7 juni 2023 stond een interview met twee kinderrechters van de rechtbank Amsterdam: mr. Marjolein Rietbergen en mr. Peter Björn Martens.
Enkele zinnen uit dit interview illustreren wat mij betreft serieuze problemen in het jeugdrecht. Ik bespreek ze aan de hand van zes citaten.
Citaat 1: “Het is aan de kinderrechters om te beslissen hoe kinderen te beschermen als ouders niet meer voor hun kinderen kunnen zorgen”.
Dit is een cruciale misvatting in het jeugdrecht: rechters zijn er niet om kinderen te beschermen tegen hun ouders. De reden waarom rechters beslissen over kinderbeschermingsmaatregelen zoals een ondertoezichtstelling of een machtiging uithuisplaatsing, is omdat de overheid een ernstige inbreuk wil maken op de rechten van die ouders. Die door de overheid gewenste inbreuk moet (kritisch) worden getoetst. De rechtvaardiging van de betrokkenheid van de kinderrechter is om ouders te beschermen tegen (al te lichtvaardig) overheidsingrijpen. Daarbij is ‘het belang van het kind’ een eerste overweging. Dat klopt. Maar dat is niet de reden van rechterlijke toetsing. Overigens is “het belang van het kind” een leeg begrip: alle betrokkenen in de rechtszaal zitten er voor het belang van het kind.
De misvatting van de taak van rechter heeft wel degelijk consequenties. Als advocaat hoor ik rechters zeggen: “Ik zit hier om een beslissing te nemen in het belang van het kind”. Nee, denk of zeg ik dan: U zit hier om ouders te beschermen tegen overheidsingrijpen. U zit hier om te toetsen of de ingreep noodzakelijk is, of de noodzaak zorgvuldig is onderzocht en of de ingreep proportioneel is. Het is een belangrijk verschil. Als een rechter als toetsingskader neemt “het kind moet beschermd worden”, komen er hele andere, en veel ingrijpender beslissingen dan als de rechter als toetsingskader neemt “overheidsingrijpen alleen als het absoluut noodzakelijk, proportioneel en evenredig is”. Bij het eerste toetsingskader is twee keer ruzie tussen ouders opeens “een patroon van huiselijk geweld”. Huiselijk geweld is schadelijk. Het kind moet beschermd worden. Dus wordt het kind uit huis geplaatst. Maar als het toetsingskader is of overheidsingrijpen voldoende gerechtvaardigd is, plaats je een kind in zo’n situatie niet uit huis.
Citaat 2: “Dan begint het grote gevaar: dat kinderen in een loyaliteitsconflict terecht komen. Daar moeten wij voor waken”.
Het probleem in dit citaat ligt in het verlengde van het vorige citaat. Naar mijn taakopvatting van rechters moeten rechters niet waken voor mogelijke schade bij een kind. Rechters behoren te toetsen of overheidsingrijpen noodzakelijk, evenredig en proportioneel is en of het besluit tot stand is gekomen via een zorgvuldig proces. Het is aan de ouders om ervoor te waken dat kinderen geen schade oplopen. Het is aan de gemeente om passende jeugdhulp aan te bieden aan ouder en kind. Het is eventueel, als er een kinderbeschermingsmaatregel is, aan de jeugdbescherming om hiervoor te waken en passende actie in te zetten. Met de taakopvatting dat gewaakt moet worden of kinderen schade oplopen, hebben rechters geen toetsende taak. Dan komt er een rolvermenging, zoals die in de praktijk is te zien. Rechters zien jeugdbescherming als ‘ketenpartner’.
Het systeem waarbij rechter ‘waakten’ over de minderjarigen was er in de vorige eeuw. Ik weet dat er stemmen zijn onder rechters om terug te keren naar dit systeem. Maar de wet zit momenteel niet zo in elkaar. Wat mij betreft op goede gronden trouwens.
Citaat 3: “Het verdriet in de ogen van kinderen, terwijl ouders er een pokkezooi van maken, dat went niet”.
Dit citaat ademt de houding “niets doen is geen optie”. Het ademt de instelling en overtuiging: de ouders maken ruzie, het kind heeft er last van, de overheid is machtig en moet ingrijpen. Maar dat ingrijpen is vaak ook schadelijk. Een maatregel van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing blijkt bovendien vaak helemaal niet effectief. De Tweede Kamer nam een motie aan: “niets doen moet wel een optie zijn”. Maar die instelling is niet de praktijk bij jeugdbescherming, raad voor de kinderbescherming en kinderrechters. In de overtuiging om de situatie te verbeteren en vanuit alle goede bedoelingen worden mijns inziens veel te vaak en te lichtvaardig zeer schadelijke maatregelen genomen die een situatie ook (kunnen) verslechteren. Een uithuisplaatsing is uitermate traumatische en schadelijk voor een kind. Maar nog nooit heb ik een enig verzoekschrift van de raad voor de kinderbescherming of een gecertificeerde instelling een volledige belangenafweging gelezen waarin ook wordt benoemd dat er een uitermate schadelijke maatregel wordt verzocht. Juist van rechters mogen ouders verwachten dat de overheid kritisch wordt bevraagd op de noodzaak van de maatregel. Je zou denken dat de overheid die een ingrijpende maatregel wil, zijn uiterste best moet doen om de rechter daarvan overtuigen. De praktijk is echter anders. De praktijk is dat als een maatregel wordt verzocht, je als ouder de rechtszaal binnenstapt met een achterstand van 10-0. Als ouder moet je je de rechter ervan proberen te overtuigen dat de maatregel juist niet toegekend zou moeten worden.
Citaat 4: “De jeugdzorgwerkers doen hun werk vol enthousiasme, met het hart op de goede plek, werken snoeihard en zijn heus wel opgeleid om dat werk te doen. Het probleem is: ze zijn met te weinig.”
Ik snap best het dilemma van kinderrechters: het wordt lastiger beslissen als je niet kan uitgaan van de deskundigheid van de medewerkers en de juistheid van de rapportages. Maar kinderen zijn niet geholpen met een verkeerd beeld van de werkelijkheid. En de werkelijkheid is: jeugdzorgwerkers zijn overbelast, jong, onervaren, onvoldoende opgeleid en rapportages bevatten vele onjuiste feiten, onvolledige belangenafwegingen en geen goede scheiding van meningen en feiten. Jeugdbeschermers hebben vaak onvoldoende kennis van de juridische aspecten van de maatregelen. Rechters nemen het dan voor de jeugdbeschermers op, ‘want het zijn geen juristen’. Maar dat is hun werk, vanuit een gecertificeerde instelling, en dus een essentieel onderdeel van het werk. De Inspectie onderzoekt de onderbouwing van de rapportages en concludeert dat in geen enkel geval het feitenonderzoek op orde is. Maar in het voorwoord van de rapportage wordt benadrukt dat het gaat om “zeer bevlogen professionals die zich naar hun beste vermogen inzetten voor een gezonde en veilige ontwikkeling van kinderen. Maar ook over de grenzen waar zij in het ingewikkelde systeem van jeugdbescherming tegenop lopen.” Als een zitting uren uitloopt wordt de jeugdbeschermer bedankt voor de tijd. De ouder en de advocaat niet. Er is doorgaans alle begrip voor de jeugdbeschermer, wat ouders vaak missen. Als er onvoldoende samenwerking is ligt dat altijd aan de ouder, terwijl de praktijk echt anders is. Het lijkt wel alsof de jeugdbeschermer centraal staat. Maar de ouders werken doorgaans ook keihard, zijn uitermate betrokken, willen het beste voor het kind, en zien zich opeens geconfronteerd met jeugdbeschermers (vaak veel) die op basis van hele of halve waarheden en interpretaties en zonder respectvol overleg met de ouders vergaande beslissingen nemen. Rechters constateren zelf ook dat rapportages vaak rammelen. Maar ze blijven desondanks vasthouden aan het idee-fixe dat jeugdbeschermers kundige professionals zijn die precies weten wat ‘het belang van het kind’ is. Een cliënt vatte het treffend als volgt samen: “Als de gecertificeerde instelling opschrijft dat de aarde plat is, oordeelt de rechter dat de aarde plat is”.
Het enige probleem is niet dat ze met te weinig zijn. De problemen zijn nadrukkelijk ook een gebrek aan expertise, een gebrek aan ervaring, onvoldoende samenwerking met ouders en het handelen volgens protocollen die vooral uitgaan van weinig ruimte voor ouders en kinderen.
Citaat 5: “En de jeugdbeschermers moeten werken in een onmogelijk systeem” .
Natuurlijk zijn de wachtlijsten een probleem. Natuurlijk is de financiering een probleem. Natuurlijk is personeelsgebrek een probleem. Maar dat zijn niet de enige problemen.
Ik vrees dat een heel ander groot probleem, dat zich al zich al lange tijd openbaart, onvoldoende aandacht krijgt omdat de schuldvraag en aandacht naar die andere problemen kan gaan. Mijns inziens zijn andere serieuze problemen in de jeugdzorg die absoluut prioritaire aandacht verdienen: het gebrek aan kritische toetsing door rechters, het gebrek aan serieuze en respectvolle samenwerking met de ouders door jeugdbescherming en het onvoldoende erkennen van de schade door uithuisplaatsingen.
Citaat 6: “Ik vond het persoonlijk heel verdrietig om te lezen dat er beter naar ouders geluisterd moet worden omdat ik juist zo het gevoel heb dat te doen”.
In 2008 schreven Rotterdamse advocaten al een brandbrief aan de rechters over de ongelijkwaardige (proces)positie van ouders ten opzichte van de jeugdbeschermers. In 2013 riep de kinderombudsman de kinderrechters op om kritischer te toetsen. In 2023 rapporteert de rechtspraak over deze ongelijkheid. Waarom verandert er niets? Omdat elke rechter voor zichzelf zal vinden dat dit de collega betreft. Elke kinderrechter is er natuurlijk ten aanzien van de eigen beslissingen van overtuigd dat er goed is geluisterd en dat een maatregel absoluut noodzakelijk is. Dus verandert er niets.
De enige wijze waarop er mijns inziens een verandering kan komen is via wetswijziging (duidelijke normen) en/of een cultuurverandering binnen de rechtspraak. Beiden zie ik echter voorlopig niet gebeuren.
Terug naar Home